Kunststijlen

ABSTRACT EXPRESSIONISME
Onder deze term valt een groep Amerikaanse kunstenaars die in aanzien stond gedurende de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw. Zij waren van mening dat het ware onderwerp van de kunst bestond uit de innerlijke emoties van de mens, uit zijn zieleroerselen. En voor dit doel exploiteerden zij de fundamentele aspecten van het schilderproces, zoals gebaar, kleur, vorm en textuur omwille van hun symbolische potentieel. 

Binnen het abstract expressionisme zijn verschillende vormen te onderscheiden: New York School, American-Type Painting, Action Painting en Colour Field Painting. Ondanks de diversiteit in stijl, deelden de kunstenaars veel ervaringen en overtuigingen. Het opgroeien tijdens de depressie en de Tweede Wereldoorlog had geleid tot een verlies van hun geloof in gangbare ideologieën en de artistieke stijlen die ermee werden geassocieerd. Het Abstract expressionisme kreeg internationale erkenning na de reizende tentoonstelling ‘The New American Painting’ van het MoMa (Museum of Modern Art, New York), die in 1958-59 acht Europese landen aandeed.
Abstract expressionistische kunstenaars zijn: William Baziotes (1912-1963), Willem de Kooning (1904-1997), Arshile Gorky (1905-1948), Adolph Gottlieb (1903-1974), Philip Guston (1913-1980), Hans Hofmann (1880-1966), Robert Motherwell (1915-1991), Lee Krasner (1911-1984), Barnett Newmann (1905-1970), Jackson Pollock (1912-1956), Ad Reinhardt (1913-1967), Mark Rothko (1903-1970), Clyfford Still (1904-1980) en Mark Tobey (1890-1976).

Abstract Expressionisme

ART INFORMEL
Art Informel, ofwel vormloze kunst, is de overkoepelende naam voor onder andere materieschilderkunst, lyrische abstractie en tachisme. Verschillende benamingen voor de gestuele abstracte schilderstijl, die de internationale kunstwereld van halverwege de jaren veertig tot en met eind jaren vijftig beheerste. Hoewel er inhoudelijk wel enkele verschillen zijn tussen de diverse termen, hebben ze toch één ding met elkaar gemeen: de kunstenaars die zich met deze stijl bezighielden hadden radicaal gebroken met de heersende kunststijlen van de periode direct na de oorlog. Volgens de kunstenaars kon de armoede, het leed en de woede van die tijd niet afgebeeld, maar alleen uitgedrukt worden. Individualisme, authenticiteit, spontaniteit en emotionele en fysieke betrokkenheid zijn begrippen die passen bij de kunststroming. En dit komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Bij materieschilderkunst stond de beeldende kracht centraal van de vaak afwijkende materialen die gebruikt werden. Kunstenaars die zich hier mee bezighielden waren Jaap Wagemaker (1906-1975), Bram Bogart (1921), Alberto Burri (1915), Antoni Tápies (1923). Bij lyrische abstractie ging de aandacht met name uit naar de fysieke schilderbeweging. Kunstenaars als Georges Mathieu (1921), Camille Bryen (1907-1977), Hans Hartung (1904-1984) en Alfred Otto Wolfgang Schulze, beter bekend als Wols (1913-1951) kunnen in deze stroming worden ondergebracht. Bij tachisme, afkomstig van het Franse woord tache, dat vlek of smet betekent, concentreerde men zich op de expressieve beweging in het schrift van de kunstenaar. Patrick Heron (1920), Pierre Soulages (1919) en Henri Michaux (1899-1984) zijn enkele kunstenaars die in deze stijl passen.

 ART INFORMEL

ART POVERA

Arte Povera, ofwel armoedige kunst, is de term die in 1967 door de Italiaanse curator en criticus Germano Celant (1940) werd bedacht voor een groep kunstenaars waar hij veel mee had gewerkt: Giovanni Anselmo (1934), Alighiero e Boetti (1940-1994), Per Paolo Calzolari (1943), Luciano Fabro (1936), Mario Merz (1925), Marisa Merz (1931) Giulio Paolini (1940), Pino Pascali (1935-1968), Giuseppe Penone (1947), Michelangelo Pistoletto (1933), Gilberto Zorio (1944) en de in Griekenland geboren Jannis Kounellis (1933). De term verwijst naar de materialen die kunstenaars in hun installaties, assemblages en performances gebruikten. Bijvoorbeeld verguld brons, koper, graniet, lood, terracotta, doek, neon, staal, plastic, groenten en zelfs levende dieren. Veelal voor kunst ongebruikelijke materialen. De term Arte Povera doet vermoeden dat het om ‘arme’ ofwel goedkope materialen gaat. Maar dat is niet waar. Ook gaat het niet om kunstenaars uit arme gebieden van Italië. De meeste van hen komen zelfs uit het in industrieel opzicht welvarende Noord-Italie. Met hun werk stellen zij niet de situatie van de armen aan de orde, maar benadrukken zij abstracte begrippen, zoals morele verloedering van een maatschappij die wordt gedreven door de vergaring van materiele rijkdom. Hoewel Arte Povera kenmerkend voor Italië is, zijn er qua onderwerpen en interessen ook andere kunstenaars in dit verband te noemen: Joseph Beuys (1921-1986) Anish Kapoor (1954) en Tony Gragg (1949).

Art Povera

ART NOUVEAU
Art nouveau is de Franse benaming voor het Duitse begrip Jugendstil. Het was een internationaal wijdverbreide stroming in de periode van ongeveer 1895-1914. De naam Jugendstil is ontleend aan het in 1896 in München opgerichtte kunsttijdschrift Jugend. De kunstenaars uit deze stroming zetten zich af tegen de historiserende neo-stijlen en streefden naar een vernieuwing van de kunst. De ornamentaal-decortieve stijl kenmerkt zich door de gestileerde, organische, vaak a-symmetrische vormen van ornamenten en arabesken. Vooral in kunstnijverheid en architectuur kwam de Jugendstil tot grote bloei.

 art nouveau

BAROK
De Barok is de belangrijkste Europese kunststijl tussen 1600 en 1750. De naam zou afgeleid zijn van het Portugese woord ‘barocco’, een onregelmatige gevormde parel. Het woord wordt in de eerste helft van de 19de eeuw voor het eerst gebruikt en diende als aanduiding voor de stijl, die zich tussen Renaissance en het Classicisme bevindt. De Barok wordt gekenmerkt door een sterke beweging der vormen, de uitdrukking van kracht en de opheffing van de grenzen tussen de schilder-, beeldhouw- en bouwkunst. Andere kernbegrippen zijn de sterke plastiek, de nadruk op pathos, de voorkeur voor pracht en praal en de vergroting van de afmetingen van kunstwerken. Ieder Europees land heeft haar eigen barokstijl.

BAROK

COBRA
De Cobra-groep was een internationale groep van voornamelijk Noord-Europese kunstenaars die zich van 1948 tot 1951 verenigden om hun visie van een nieuwe expressionistische kunst voor het volk te propageren. De naam is afkomstig van de beginletters van de steden waarin de belangrijkste vertegenwoordigers van de Cobra-beweging afkomstig waren: Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. De leden van Cobra waren fel gekant tegen de rationele, analytische principes van geometrische abstractie, het dogmatisme van het Sociaal realisme en het fatsoen van de Ecole de Paris. Allemaal gangbare stijlen uit die periode. Cobra wees de tradities van de figuratieve en de abstracte schilderkunst af. In plaats daarvan pasten zij elementen van beide stromingen toe, met het doel de grenzen van kunst te verleggen en een universele populaire kunst te creëren.
Belangrijke kunstenaars zijn: Constant (1920), Karel Appel (1921), Corneille (1922), Asger Jorn (1914-1973), Pierre Alechinsky (1927) en Christian Dotremont (1924-1979).

Cobra

CONCEPTUELE KUNST
Vanaf 1970 komt de Conceptuele kunst als beweging opzetten. Grondregel van deze vorm van kunst is dat de ideeën of concepten het echte werk vormen, niet het (eventuele) materiële resultaat. Of het nu om Bod Art, Performancekunst, Installatiekunst, video- of geluidskunst, Land Art of Fluxus-activiteiten gaat, het object, de installatie, actie of documentatie wordt beschouwd als niets meer dan een middel om het concept te presenteren. De volgende kunstenaars hadden nauwe associaties met conceptuele werken: John Baldessari (1931), Robert Barry (1936), Mel Bochner (1940), Dan Graham (1942), William Wegman (1942), Joseph Beuys (1912-1986), Hans Haacke (1936), Gerhard Richter (1932), Marcel Broodthaers (1924-1976) en Jan Dibbets (1941).

Conceptuele Kunst
CLASSICISME
Classicisme is een aanduiding van een richting in de beeldende kunst en de bouwkunst die zich inspireert op de idealen en de vormgeving van de klassieke kunst van de oudheid. Het Classicisme in de schilderkunst heeft zich in de tweede helft van de 17e eeuw over heel Europa verspreid. Nicolas Poussin (1594 – 1665) werd gezien als de belangrijkste vertegenwoordiger van het Franse classicisme in de 17e eeuw. In het algemeen bleef het beperkt tot het gebruik van klassieke motieven die men in de literatuur of op munten, reliëfs en dergelijke aantrof. Taferelen uit de Griekse en Romeinse mythologie en geschiedenis werden als onderwerp gekozen, zonder dat men daarbij de klassieke compositieschema’s of de vormentaal overnam. De stijl werd in Nederland vooral gepropageerd door Gerard de Lairesse en Arnold Houbraken.

Classicisme

DIE BRÜCKE
De Brucke was een belangrijke Duitse kunstenaarsgroep in de jaren 1905 – 1913, die sterk werd beïnvloed door een stroming als het Fauvisme. Het initiatief tot oprichting van deze groep ging uit van Ernst ludwig Kirchner. De beeldende vormentaal beperkte zich voornamelijk tot basiselementen en intensieve kleurvlakken. Daarbij vonden ze de inhoud van het werk belangrijker dan bijvoorbeeld de compositie of andere artistieke principes. Ze lieten zich onder andere inspireren door primitieve culturen. Naaktscènes in de vrije natuur waren hierbij favoriet, omdat hiermee vitaliteit en een optimale natuurervaring tot uitdrukking kon worden gebracht. Daartoe maakten ze gemeenschappelijke uitstapjes naar het meer van Moritzburg in de buurt van Dresden. Maar ook thema’s als angst en eenzaamheid speelden een belangrijke rol in hun werk. Ze lazen gezamenlijk de teksten van Friedrich Nietzsche, die hen daarmee de theoretische basis voor hun creatieve voorstellingen bezorgde. Naast het schilderen behoorde vooral de grafiek en met name de houtsnede tot de kunstvormen, waarmee ze een eigen en innovatieve uitdrukkingsvorm bereikten. Belangrijke kunstenaars zijn: Schmidt-rottluff, Fritz Bleyl, Erich Heckel, Emile Nolde en Kees van Dongen

Die Brucke
DER BLAUE REITER
Der Blaue Reiter is de naam van een wisselende groep expressionistische kunstenaars in Duitsland die in 1911 in München werd opgericht door o.a. Wassily Kandinsky en Franz Marc. De naam is afgeleid van het gelijknamige schilderij uit 1903 van de Russische kunstenaar Wassily kandinsky. De groep kende geen leden en had geen vastomlijnd programma. Ze exposeerden samen met Franse geestverwanten tot het uitbreken van W.O.I in 1914. Der Blaue Reiter en die Brucke waren de twee belangrijke groepen van het Duitse expressionisme. De schilders van der-blaue-reiter hielden zich bezig met visuele indrukken, maar vooral ook met de kleur die ze er aan konden geven. Het werk van de schilders van der-blaue-reiter is doortrokken van de ornamenteel-romantische ideeenwereld van de jugendstil beweging in Munchen van destijds. Belangrijke kunstenaars zijn: Gabriele Munter, Alfred Kubin, August Macke, Paul Klee, Alexej von Jawlensky en Robert Delauney. 

Der Blaue Reiter
DADA
Dada of dadaïsme is een literair-artistieke beweging die tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstond als een reactie op het expressionisme. Deze anti-stroming (Zurich 1916), eerder een mentaliteit dan een stijl, richtte zich allereerst tegen oorlog en misère. Kenmerkend voor de veelsoortige werken en acties van de dadaïsten waren vooral de ontkenning van elke burgerlijk-idealistische cultuur die men medeverantwoordelijk hield voor de door oorlog en autoritaire conventies bepaalde situatie tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Later werden alle vormen van het leven, de cultuur en de kunst op provocatieve wijze onder handen genomen. Men probeerde de zin in de onzin voelbaar te maken. Het dadaïsme werd in 1922 op een congres voor dadaïsten en constructivisten door Tristan Tzara dood verklaard. Dada hief zichzelf op om aan de institutionalisering te ontkomen. Dada bood geen alternatief. Het uitgangspunt was dat er schoon schip gemaakt moest worden. Ieder moest daarna maar zijn eigen weg zoeken. Maar ook na de doodverklaring van Dada bleven veel dadaïsten trouw aan hun uitgangspunten. Zo karakteriseerde Theo van Doesburg in 1923 dada als volgt: Van elk ´ja´ ziet Dada gelijktijdig het ´neen´. Dada is ja-neen: een vogel op vier poten, een ladder zonder sporten, een kwadraat zonder hoeken. Dada bezit evenveel positiva als negativa. Andere belangrijke kunstenaars zijn: Hans Arp, Max Ernst, Feininger, Kurt Schwitters, Oscar Kokoschka en Giorgio Chirico.

DADA

DE STIJL
Vernieuwende kunststroming in de Nederlandse beeldende kunst en architectuur tussen ca. 1915-1930, waarbij gestreefd werd naar harmonie en evenwicht door middel van een abstract geometrische vormentaal als primaire kleurvlakken, ook zwart, wit en grijs, en horizontale en verticale lijnen (later ook diagonalen). De oprichting van De Stijl –in 1917- is in zeker opzicht een reactie op de Eerste wereldoorlog. Nederland bewaarde tijdens deze oorlog de neutraliteit, maar ook hier groeide de avant-garde en het verzet tegen de bestaande orde. Bij dada leidde dit verzet tot nihilisme maar De Stijl werd gedreven tot idealisme. Tegenover de chaos van alledag stelde De Stijl een wereld van innerlijke rust, harmonie en orde in het vooruitzicht, te bereiken via de vergeestelijking van de mens. In de schilderkunst betekende De Stijl rigoureuze afwijzing van elke illusionistische weergave. Natuur was te stoffelijk, te individueel. De `universele` kunst liet alleen de abstracte compositie toe als `balans van positie en proportie van de verf`. Belangrijkste kunstenaars: Piet Mondriaan, Theo van Doesburg, J.J. Oud (architect) en Gerrit Rietveld (architect).

De Stijl
EXISTENTIËLE KUNST
Het uitgangspunt van het existentialisme is dat de mens alleen op de wereld is en dat er geen morele of religieuze orde is waarop hij kan terugvallen. Enerzijds wordt de mens gedwongen om zijn isolement, de zinloosheid en absurditeit van het bestaan tot zich door te laten dringen. Anderzijds heeft hij de vrijheid om zijn wezen zelf te bepalen en om zichzelf met elke handeling opnieuw vorm te geven. Deze thema’s leefden sterk in de jaren direct na de oorlog.Een kunstwerk ontleent zijn existentiële karakter niet aan een bepaalde stijl, maar aan de sfeer en de gedachten die het oproept. De werken kunnen abstract, figuratief of een combinatie daarvan zijn. Belangrijke kunstenaars zijn: Jean Fautrier (1898-1964), Germaine Richier (1904-1959), Francis Gruber (1912-1948), Alberto Giacometti (1901-1960), Francis Bacon (1909-1992) en Bram van Velde (1895-1981).

Existentiële Kunst

FLUXUS
Of het nu de vorm heeft van performancekunst, assemblages, spelletjes, concerten of publicaties, het basisidee achter Fluxus-activiteiten is dat het leven zelf als kunst kan worden ervaren. De term ‘Fluxus’ werd in 1961 bedacht door George Maciunas (1931-1978) om het steeds veranderende karakter van de groep te benadrukken. Maar ook om verbanden aan te brengen tussen de uiteenlopende activiteiten, media, disciplines, nationaliteiten, geslachten, benaderingen en beroepen waarvan binnen de groep sprake was. Fluxus ontwikkelde zich in korte tijd tot een steeds groter wordende gemeenschap van kunstenaars. Bekende namen zijn: George Brecht (1925), Filiou (1926-1987), Dick Higgins (1938-1998), Alison Knowles (1933), Yoko Ono (1933), Nam June Paik (1932), Dieter Roth (1930-1998), Daniel Spoerri (1930), Ben Vautier (1935), Wolf Vostell (1932-1998), Robert Watts (1923-1988), Emmett Williams (195) en La Monte Young (1935).

FLUXUS

FUTURISME
Avant-gardistische beweging in Italië en later ook in Rusland. In 1909 proclameerde de Italiaanse dichter Marinetti zijn Futuristisch Manifest. Het Futurisme (1908-ca.1918) was een veelomvattende cultureel maatschappelijke beweging die de moderne tijd met zijn nieuwe technieken en machines verheerlijkte. Mobiliteit, dynamiek, kracht en dramatiek zijn kenmerkende aspecten van het Futurisme. Ook de Sovjet Unie kende een futuristische beweging (ca.1911-ca.1917).
Futurisme
GOTIEK
Stijlvorm, voornamelijk van toepassing op de West-Europese architectuur en beeldhouwkunst vanaf het midden van de 12de eeuw. Kenmerkend is de verticale richting, de ‘langgerektheid’ en het gebruik van spitsbogen in de architectuur.
Gotiek

HARD EDGE
Hard edge is engels voor: harde kant, scherpe zijde. Het is een vorm van abstracte schilderkunst, die onderdeel uitmaakt van de Postpainterly Abstraction en als zodanig een reactie op het abstract-expressionisme. De hard-edge (1955-ca.1969) richting was een stroming die duidelijk meer op het verstand gebaseerd was. Het accent wordt gelegd op de (wissel)werking van contrasterende kleuren. Deze worden in egale geometrische, of organische vormen opgebracht en door middel van haarscherpe begrenzingen van elkaar gescheiden. Hard edge kunstenaars werken koel en onpersoonlijk. Sporen van de vervaardigingwijze zijn niet of nauwelijks zichtbaar. Ze maken gebruik van kleuren met als doel het waarnemen van die kleuren te intensiveren. Er ontstaan vaak grote monochrome kleurvlakken, waarvan de begrenzingen elkaar haarscherp raken, zodat het oog er een lijn of rand tussenplaats. Belangrijke kunstenaars zijn: Kenneth Noland, Elsworth Kelly en Frank Stella.
HARD EDGE
IMPRESSIONISME
De ontwikkeling van het impressionisme begint in Frankrijk in het jaar 1874 met een groepsexpositie van kunstschilders, die echter pas na 1877 naar aanleiding van het als `impressie` betitelde schilderij van Claude Monet kleinerend als impressionisten werden benoemd. Impressionisten trachten de natuur weer te geven zoals die zich aan hen voor doet: een voortdurend spel van licht en kleur. Deze groep kunstenaars richtten zich vanaf 1863, in tegenstelling tot de gangbare, academische opvattingen, dan ook op een directe observatie van de omgeving. Door een snelle werkwijze trachtten zij hun vluchtige indrukken, hun impressie daarvan op het doek vast te leggen. Veel aandacht hadden zij voor de werking van het natuurlijke licht en het effect daarvan op de kleuren. Verschillende lichtomstandigheden konden een onderwerp een heel ander uiterlijk geven. Door hun snelle werkwijze lijken hun werken vaak onaf en schetsmatig. Dit kenmerk vormde, samen met hun voorkeur voor alledaagse, niet-geïdealiseerde onderwerpen, de voornaamste reden voor de afwijzing van hun opvattingen door de officiële kunstwereld (De Salon). Het impressionisme vormt de eerste stap naar de emancipatie van de kleur ten opzichte van de relatie tot het afgebeelde object en daarmee de overgang van de klassieke naar de moderne schilderkunst.
Impressionisme
KUBISME
Het kubisme is een revolutionaire kunststroming waarvoor George Braque en Pablo Picasso in 1907 het fundament legden. De stroming kan in drie perioden verdeeld worden: de geometrische (1907-10), de analytische (1910-12) en de synthetische (1912-20), met sterke cesuur in 1914 bij het uitbreken van WO I. Kenmerkend voor het kubisme is het streven om het meest karakteristieke van een vorm weer te geven. De werkelijkheid wordt vertaald in geabstraheerde, geometrische vormen, waarbij verschillende gezichtshoeken in een beeld worden gecombineerd. Een veelgebruikte techniek was de collage, waarbij verschillende materialen als olieverf, krantenpapier, textiel e.d. werden gecombineerd.

LAND-ART
Land-art is een richting waarbij door artistieke activiteiten landschappelijke veranderingen plaatsvinden. Dit kan gebeuren door gebruik te maken van materialen die vreemd zijn aan de natuur of door veranderingen aan te brengen in de oorspronkelijke structuur, bijv. het graven van grachten, het bouwen van wallen enz. De land-art is zodoende een vorm van actiekunst die meestal slechts voor korte tijd gerealiseerd kan worden en die zich zo aan de commercie in de kunst probeert te onttrekken. De land-art, die in het midden van de jaren zestig opkwam als reactie op de toenemende vercommercialisering van de kunst en de traditionele context van galerie en museum, ging een directe dialoog aan met de natuurlijke omgeving. Sommige kunstenaars haalden de natuur de galerie binnen (De Maria), terwijl andere in het landschap zelf werkten en dat door ploegen, graven, egaliseren en weghakken ~ vaak met behulp van bulldozers en graafmachines ~ in abstracte formaties veranderden r- (Smithson). Een verfijndere vorm van land-art treffen we aan in het werk van de Britse kunstenaars Goldsworthy en Long, die midden in het landschap kunstwerken hebben gemaakt met behulp van bijvoorbeeld bladeren en stenen. Land-art is vaak grootschalig van opzet en komt dikwijls ver van de bewoonde wereld tot stand: ze is bovendien meestal niet duurzaam van aard en onderhevig aan de eroderende krachten van de natuur. Voor enige vorm van bestendiging is ze derhalve vrijwel altijd aangewezen op fotografische documentatie. Belangrijke kunstenaars zijn: De Maria, Smithson, Goldsworthy, Long en Christo.

LAND ART

MINIMALISME
Het Minimalisme kwam tussen 1963 en 1965 onder de aandacht van de kunstwereld van New York, na solotentoonstellingen van Donald Judd (1928-1994), Robert Morris (1931), Dan Flavin (1933-1996) en Carl Andre (1935). Hoewel het Minimalisme geen georganiseerde groep of beweging was, was het een van de vele benamingen die door critici werden gebezigd om de schijnbaar simpele geometrische constructies te beschrijven die deze kunstenaars en anderen voortbrachten. De kunstenaars zelf waren niet echt gecharmeerd van de benaming omdat ze vonden dat het een negatieve implicatie had. Hun werk leek ermee te worden afgedaan als simplistisch en inhoudsloos. Grote voorbeelden voor de Minimalistische kunstenaars waren de Russische Constructivisten en Suprematisten, met name van degenen van wie het werk naar doelbewuste abstractie neigde. Het Minimalisme vestigde zich als beweging na de omvangrijke tentoonstelling “Primary Structures: Younger American and Britisch Sculptors” in 1966 in het Jewish Museum in New York. Niet lang daarna begon de term ‘Minimalisme’ te worden gebruikt voor werk van de Amerikaanse beeldhouwers Carl Andre (1935), Richard Artschwager (1923), Ronald Bladen (1918-1988), Larry Bell (1939), Dan Flavin (1933-1996), Donald Judd (1928-1994), Sol LeWitt (1928), Robert Morris (1931), Beverly Pepper (1924), Richard Serra (1939) en Tony Smith (1912-1980). En van de Engelse kunstenaars Sir Anthony Caro (1924), Philip King (1934), William Tucker (1935) en Tim Scott (1937).
MINIMALISME
MANIËRISME
Met Maniërisme wordt de periode 1530-1600, dat wil zeggen de tijd tussen de Renaissance en de Barok, aangeduid. Men onderscheidt hier een van beide genoemde tijdperken afwijkende stijl, die veelal negatief wordt beschouwd als gekunsteld. Voor het gebied ten noorden van de Alpen wordt de term gebruikt voor kunstenaars die Renaissance-elementen in hun kunst verwerkten. De Haarlemse Maniëristen, zoals Hendrick Goltzius (1558-1617) en Karel van Mander (1548-1606), vormen hier een duidelijk voorbeeld van. Verworvenheden van de Italiaanse kunst waren een belangrijke elementen in hun oeuvre. Maar in het Maniërisme domineerden gekunstelde houdingen en enigszins overdreven proporties.

MANIËRISME

MODERNISME
Het modernisme, eigenlijk meer een geesteshouding dan een specifieke kunststijl, was een verschijnsel dat op kwam in het begin van de twintigste eeuw als een soort belijdenis van het geloof in de traditie van het nieuwe. Variërend van de schildering van de beau monde door de impressionisten (Liebermann) tot de radicale nieuwe stijl van de kubisten (Braque en pablo picasso) gingen kunstenaars meer en meer op zoek naar een visueel equivalent voor het moderne leven en denken. Het modernisme omvat tal van avant-garde bewegingen uit de eerste helft van de twintigste eeuw.De modernistische ideologie is anti-traditioneel te noemen. De modernisten zagen hun bezigheden en belangstelling als een breuk met de tradities van de kunst. Keek men in de negentiende eeuw vooral naar een tamelijk mythisch verleden, in het modernistische hield men de blik gericht op een even vage en mythische toekomst. De vrij algemene afkeer van het gebruik van ornament kan men dus in deze zin begrijpen: het ornament in de negentiende eeuw was veelal historisch van afkomst, behoorde niet tot de pure, formele middelen van architectuur en vormgeving en ook het psychologisch mechanisme van associatie behoorde in de ogen van de modernisten niet tot deze middelen, die het wezen van architectuur en vormgeving uitmaken

MODERNISME

NEO EXPRESSIONISME
Vanaf 1980Neo expressionism is the name for the rise of aparently spontaneous figurative painting that entered at about 1980 the artcicuit with a lot of excitement and controverse. Another name ‘new painting’ is in vogue, especially with The Netherlands. This one covers a broader range of styles and not only the intensified expressionism of the so-called ‘wild painters’. The two names dilute after 1985. Along with the ‘return’ of the figurative painting the postmodernism sets in. Especially young German painters (Neue Wilden) are associated with Neo expressionism (Heftige Malerei Mulheimer Freiheit). Many young artists who are looking for meaningfull images dismissedthe, seen as rational, art of the seventies. They break the taboo on representation and distantiate themselves from the ideologies that are connected with the use of certain styles. This ‘new painting’ is distinguished by a variety of styles: lyric expressionism, graffity, conscientious realism and the agressive expressionism of the ‘neue wilden’. The influence of this last tendency decreases after 1982. Figuration and subjectivity stay as the aspects which are worked with in an individual manner. In the ‘new painting’ one reverts publicly to technices, genres, styles and images from the history of art. They are guided also by personal background, European and national traditions and local culture (there is talk about subcultures in Berlin, Hamburg and Cologne and about Young Italians, French, Frisian, Brabantine, etcetera).

Some of the Artists

Duitsland: Elvira Bach, Ina Barfuss, Werner Buttner, Rainer Fetting, Antonius Hockelmann, Anselm Kiefer, Martin Kippenberger, Bernd Koberling, Albert Oehlen, Markus Oehlen, Eugen Schonebeck, Andreas Schulze, Volker Tannert, Thomas Wachweger, Bernd Zimmer
V.S.: Richard Bosman, Troy Brauntuch, Eric Fischl, Jack Goldstein, Neil Jenney, Susan Rothenberger, David Salle, Julian Schnabel

NEO EXPRESSIONISME

NEOPOP
Neopop verwijst naar het werk van een aantal kunstenaars die aan het eind van de jaren tachtig van de twintigste eeuw in de New Yorkse kunstwereld verscheen. Bijvoorbeeld Ashley Bickerton (1959), Jeff Koons (1955), Alan McCollum (1944) en Haim Steinbach (1944). Met de methoden, beelden en materialen van de Pop Art uit de jaren zestig als uitgangspunt, gaf Neopop het erfgoed weer een vorm van Conceptuele kunst in de meest ironische en objectieve zin van het woord. De scheiding tussen kitsch en kunst bestond niet langer. Koons transformeerde kinderspeelgoed tot een omvangrijk, blijvend monument, dat doet denken aan Claes Oldenburgs ironische vereeuwiging van Pop art. Andere kunstenaars zijn Cady Noland (1956), Vitali Komar (1943), Damien Hirst (1965), Gary Hume (1962) en Gavin Turk (1967).

NEOPOP

NEO-CLASSICISME
Het Neo-Classicisme is een stijl die zich tussen 1780 en 1820 deed gelden. De aandacht was zowel op de Romeinse als op de Griekse kunst gericht. Men hechtte vooral betekenis aan strenge, duidelijke en heldere vormen. De stijl kan gezien worden als een reactie op de Barok en Rococo. Tegenover de uitbundige decoratie van deze stijlen eiste men een terugkeer naar helderheid en zuiverheid. In de schilderkunst zijn vooral David en Ingres de belangrijkste vertegenwoordigers.

NEO CLASSICISME

NEO-IMPRESSIONISME

Neo-Impressionisme is een richting aan het einde van de 19de eeuw, waarin vooral Georges Seurat een belangrijke rol speelde. Seurat ging uit van een wetenschappelijke verdeling van kleuren die in 1839 door de natuurkundige Chevreul was ontwikkeld. Uitsluitend ongemengde kleuren werden in kleine vlekken of punten naast elkaar gezet. Door de complementaire werking en het contrast van de kleurvlekken werd enerzijds een sterk vibrerend licht verkregen. Anderzijds was een zekere stilering onvermijdbaar. Het resultaat is dat er een optische kleurmenging plaatsvindt bij waarneming op afstand. Seurats methode was in feite een aanscherping van het probleem van het licht dat de Impressionisten zo bezig hield. Het Neo-Impressionisme staat ook wel bekend onder de namen Divisionisme en Pointillisme.

NEO-IMPRESSIONISME

OP ART
Hoewel alle kunst in zekere mate afhankelijk is van optische illusies, worden bij Op Art specifiek optische fenomenen toegepast om de normale waarnemingsprocessen in verwarring te brengen. Op-artschilderijen zijn veelal opgebouwd uit nauwkeurige geometrische zwart-witpatronen of rangschikkingen van schrille kleuren en creëren moiré effecten en illusies van bewegingen. De deelname van de kijker is nodig om het werk af te maken. Op deze manier zijn Op-artwerken ‘virtuele’ werken die de kijker ertoe aanzetten om niet alleen over de waarneming en denkprocessen na te denken, maar ook over het bedrieglijke karakter van de realiteit. Op Art wordt halverwege de jaren zestig van de twintigste eeuw geïntroduceerd door de modebewuste kunstwereld van New York die een vervanging zocht voor Pop Art. Op Art is een afkorting van optical art en heeft qua naam een duidelijke verwijzing naar Pop Art. Belangrijke Op-artkunstenaars zijn: Richard Anuszkiewcz 1930), Larry Poons (1937), Michael Kidner (1917), Bridget Riley (1931) en Victor Vasarely (1908-1997).

OP ART

POST PAINTERLY ABSTRACTION
Aan het eind van de jaren vijftig is het Abstract expressionisme inmiddels opgedeeld in verschillende Amerikaanse abstracte schilderstijlen: Hard edge, Stain painting, Washington color painters, Systemic painting en Minimal painting. Daarnaast is er een nieuwe generatie expressionisten bijgekomen. Over het algemeen vermeden deze ‘nieuwe’ abstracte kunstenaars de openlijke emotionaliteit van het Abstract expressionisme en verwierpen zij de expressieve, dynamische penseelstreken en voelbare oppervlakken van bijvoorbeeld de Action Painters ten gunste van koelere, anoniemer werkwijzen. Hoewel zij bepaalde visuele kenmerken en schildertechnieken gemeen hadden met de Abstract expressionisten als Barnett Newman en Mark Rothko, deelden zij niet in de transcendentale opvattingen die de oudere generatie kunstenaars over kunst had. In plaats daarvan benadrukten zij het schilderen als object in plaats van illusie. Shaped canvases, doeken waaraan een specifieke vorm is gegeven, gaven de eenheid tussen het geschilderde beeld en de vorm en grootte van het doek weer.
De invloedrijke Amerikaanse kunstcriticus Clement Greenberg (1909-1994) heeft de term ‘Post Painterly Abstraction’ in 1964 bedacht voor een tentoonstelling in het Los Angeles Museum of Art, waar hij conservator was. Belangrijke kunstenaars zijn: Ellsworth Kelly (1923), Frank Stella (1936), Helen Frankenthaler (1928), Morris Louis (1912-1962), Kenneth Noland (1924), Josef Albers (1888-1976), Ad Reinhardt (1913-1967), Agnes Martin (1912) en Robert Ryman (1930).

POST PAINTERLY ABSTRACTION

POP ART
Het werk ‘Just what is it that makes today’s homes so different, so appealing?’ (1956) van de Engelse kunstenaar Richard Hamilton (1922) wordt wel het eerste echte Pop-artwerk genoemd. De collage was gemaakt van advertenties uit Amerikaanse tijdschriften en toont naast een fragment uit een stripverhaal een blik ham, een bandrecorder en een foto van de beroemde bodybuilder Charles Atlas en een pin-up glamourgirl. Al snel volgen er andere kunstenaars die de elementen uit de massacultuur van films, reclame, science fiction, consumentisme en media een rol laten spelen in hun kunstwerken. Want dat is het kenmerkende aspect van Pop Art. Belangrijke kunstenaars zijn: R.B. Kitaj (1932), David Hockney (1937), Allen Jones (1937), Jim Dine (1935), Robert Indiana (1928), Alex Katz (1927), Roy Lichtenstein (1923-1997), Claes Oldenburg (1929), James Rosenquist (1933), Andy Warhol (1928-1987) en Tom Wesselmann (1931).

POP ART

POSTMODERNISME
De term Postmodernisme wordt vooral in verband gebracht met bepaalde nieuwe kunstuitingen in het laatste kwart van de twintigste eeuw. In eerste instantie werd de term gebruikt voor gebouwen die halverwege de jaren zeventig verrezen. Ze deden afstand van de schone, rationele minimalistische vormen, ten gunste van meerduidige, tegenstrijdige constructies die werden verlevendigd door speelse verwijzingen naar historische stijlen, aan andere culturen ontleende elementen en het gebruik van verrassende levendige kleuren. Het Postmodernisme wordt gekenmerkt door haar multidisciplinaire karakter, waarbij de grenzen tussen architectuur, beeldende kunst, design en massamedia zijn vervaagd. Kunstenaars die op een postmodernistische wijze werken zijn: Julian Schnabel (1951), David Salle (1952), Jean-Michel Basquiat (1960-1988), Keith Haring (1958-1990), Barbara Kruger (1945), Jenny Holzer (1950) en Cindy Sherman (1954).

POSTMODERNISME

POINTILLISME
Pointillisme of Divisionisme is een vorm van Neo-impressionisme. De kleuren worden onvermengd als stippen naast elkaar gezet, de kleurmenging vindt plaats op het netvlies van het oog. We spreken wel van optische kleurmenging. De pointillisten baseerden zich op wetenschappelijke theorieën.

POINTILLISME

REALISME
De term realisme staat voor een type kunst dat erop mikt de ons omringende werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer te geven. Het begrip stamt uit de negentiende eeuw en werd gebruikt ter typering van het werk van Gustave Courbet en een groep van schilders die iedere vorm van idealisering verwierpen en zich in plaats daarvan richtten op het leven van alledag. Het onderwerp van hun schilderijen was vaak de arbeidende bevolking. In de loop van de twintigste eeuw hebben diverse kunstenaars zich om uiteenlopende redenen van een realistische stijl bediend de surrealisten (Dali), de schilders van de neue-sachlichkeit (Schad) en de socialistisch-realisten (Mukhina). In de jaren tachtig gingen sommige kunstenaars hyperrealistisch werk maken, dat vanwege zijn fotografische nauwkeurigheid een verontrustende uitwerking heeft (Close). ‘Realisme’ blijft een verwarrende term. Wellicht is onze eigen Gouden Eeuw debet aan dit misverstand. De vaak zeer natuurgetrouw ogende schilderijen uit de zestiende en zeventiende eeuw zijn immers bekend komen te staan onder een term als Hollands realisme. Dit waren de fijnschilders zoals Gerard Dou. De misvatting leeft dan ook dat realisten in feite fijnschilders zijn. Dit is zeker niet het geval. Een groot aantal kunstenaars schildert in een lossere techniek, waarbij ze echter trouw blijven aan de zichtbare werkelijkheid. Zij worden vaak `figuratieven` genoemd, maar vallen wel degelijk binnen het kader van het hedendaagse realisme.

REALISME

 
ROCOCO
De Rococo is in de eerste plaats een decoratiestijl in de bouwkunst en de toegepaste kunsten. Vooral in de periode tussen 1730 en 1780 beleefde zij haar hoogtepunt. De stijl kan als elegant, sierlijk en gracieus omschreven worden. Zij ontstond in Frankrijk, maar haar bloei vond plaats in Duitsland. De gebruikte kleuren zijn veelal licht: roze, wit, lichtblauw, lichtgeel, vaak met goud opgewerkt.

ROCOCO

ROMAANS
Middeleeuwse stijl in West-Europa tussen ca. 1000-1250. Kenmerkend voor de Romaanse bouwkunst zijn onder andere de zware volumes en de rondbogen. De Romaanse schilderkunst onderscheidt zich door platte vlakken, vormen zonder diepte, vaak door contourlijnen omgeven.

ROMAANS

ROMANTIEK
Romantiek is een aan het einde van de 18de eeuw opgekomen nieuwe visie op de kunst en de werkelijkheid. Grofweg gezegd, daar waar in het verleden de kunstenaar de vertolker van andermans gedachtengoed was en gebonden was aan allerlei regels, stelde de Romantiek de persoonlijkheid van de kunstenaar, zijn gevoel en verbeelding centraal. Deze diende zijn gevoelens en gedachten uit te drukken in zijn kunstwerken. Niet langer speelden bijbelse, mythologische en klassieke verhalen de hoofdrol, maar werd ook ruimte geschapen voor sagen, legenden en andere motieven die niet tot het geijkte repertoire hoorden. Voortaan bepaalde de kunstenaar wat hij afbeeldde en hoe hij het afbeeldde.

ROMANTIEK

SUPERREALISME
Superrealisme is een van de vele benamingen, naast Fotorealisme, Hyperrealisme en Sharp Focus Realism, voor een bepaald type schilder- en beeldhouwkunst dat in de jaren zeventig van de twintigste eeuw met name in Amerika bekendheid kreeg. Tijdens de hoogtijdagen van Abstractie, Minimalisme en Conceptuele kunst legde een aantal kunstenaars zich toe op het creëren van illusionistische, beschrijvende, representatieve schilderijen en beelden. Het merendeel van de schilderijen zijn gekopieerd van foto’s, terwijl de meeste beelden zijn vervaardigd op basis van lichaamsafgietsels, waardoor ze bijna niet van ‘echt’ te onderscheiden zijn. Belangrijke beoefenaars van het Superrealisme zijn: Chuck Close (1940), Robert Estes (1936) en Duane Hanson (1925-1996).

SUPERREALISME

SURREALISME
Het Surrealisme zag in 1924 te Parijs het licht met het ‘Surrealistisch Manifest’ van André Breton. Het Surrealisme richtte zich vooral op het opheffen van de scheiding tussen het innerlijk, het onbewuste en de uiterlijke wereld. Associatie, de droom, het irreële, automatisme, e.d. spelen allemaal een rol in het streven naar het uitbeelden van een andere, nooit gedachte of geziene werkelijkheid. Hoewel de surrealistische groep al voor de Tweede Wereldoorlog uiteen was gevallen, is de invloed van de stroming blijven voortbestaan.

SURREALISME

SYMBOLISME
Beweging in de beeldende kunst en literatuur die door middel van symbolen verwijst naar bepaalde ideeën, gevoelens of geesteshoudingen. De stijl is vaak realistisch en bevat decoratieve elementen. De beweging kwam op aan het eind van de 19de eeuw. Jan Toorop was een belangrijke Nederlandse symbolist.

SYMBOLISME

TRANSAVANGUARDIA
De Italiaanse versie van het Neo expressionisme wordt ook wel aangeduid als Transavanguardia. Een term die is bedacht door de Italiaanse kunstcriticus Achille Bonito Oliva voor het werk van de kunstenaars Sandro Chia (1946), Francesco Clemente (1952), Enzo Cucchi (1949) en Mimmo Paladino (1948). Hun werk duidt op een terugkeer naar de schilderkunst die wordt gekenmerkt door een bepaalde hevigheid in expressie en verwerking en door een romantische heimwee naar het verleden. De term impliceert dat deze kunstenaars het progressieve karakter van de avant-gardisten van de twintigste eeuw voorbij waren. De kunstenaars grijpen in hun werk rijkelijk terug naar vroege tradities van vorm en inhoud die het culturele leven van Italië behelst.

TRANSVANGUARDIA

TACHISME
Vorm van abstract expressionistische Franse schilderkunst waarbij de nadruk ligt op de wisselwerking van kleurvlekken als uitdrukking van de gemoedstoestand van de kunstenaar. Door middel van spontaan spatten, druppelen of werpen van verf ontstaan ‘vlekken’.

TACHISME

VIDEOKUNST
In de jaren zestig van de twintigste eeuw, toen de Pop-artkunstenaars beelden uit de massacultuur introduceerden in galerieën en de technologie van beweging en geluid werd verkend, ging een groep kunstenaars de uitdaging aan met het krachtigste nieuwe massamedium: de televisie. Vanaf 1959 begon onder andere de Amerikaanse kunstenaar en musicus Nam June Paik (1932) televisies op te nemen in zijn installaties. Vroege videokunstenaars combineerden mondiale communicatietheorieën met elementen uit de popcultuur om videobanden, één –en meerkanaalsproducties, internationale satellietinstallaties en beeldhouwwerken met meerdere monitoren te produceren. Pas tegen het einde van de jaren zestig begonnen commerciële galerieën videokunst te ondersteunen. In de jaren tachtig werden wereldwijd in de belangrijkste musea afdelingen opgezet voor video en nieuwe media. Tegelijkertijd ontstond een nieuwe generatie kunstenaars die zich in video specialiseerden. Hun werk heeft zich gaandeweg verder ontwikkeld. Ook de rol van de kunstenaar is veranderd. In vroege producties was de kunstenaar vaak de uitvoerder of stond hij achter de camera. Nu neemt de kunstenaar de rol aan van producent of editor die het werk in de postproductiefase de gewenste betekenis meegeeft. Belangrijke videokunstenaars zijn: Paul Ryan (1944), Ulrike Rosenbach (1949), Pipilotti Rist (1962) Dan Graham (1942) en Gary Hill (1951).

 VIDEOKUNST

 

 

 

.