AQUATINT
Dit is een etsprocédé. Om fijne grijstinten te kunnen drukken wordt hier harspoeder op de plaat gestoven en vast gesmolten. Het zuur zal dan alleen het metaal rond de harskorreltjes wegvreten waardoor er een zekere ruwheid ontstaat. Door de etsduur te variëren zullen deze zones meer of minder donker afdrukken. De naam aquatint is ontstaan omdat de techniek aanvankelijk werd gebruikt voor het imiteren van een gewassen pentekening.
AQUAREL
Een aquarel is een directe schildering uitgevoerd in een snel drogende waterverf, vaak op bevochtigd papier.
De ‘natte’ techniek is gebaseerd op snel reageren en op kort maar geconcentreerd werken. Karakteristiek voor de aquarelschilderkunst zijn de veelsoortige lichteffecten en de zachte omlijningen, die door wassing (wegwissen van verf) en door de wijze van opbrengen van de verf op het natte papier kunnen worden bereikt. De verf wordt steeds doorschijnend gebruikt. De ondergrond moet daarom ook ook licht zijn
=
ACRYL
Acryl is een synthetische verfsoort. Voor het eerst gebruikt in de jaren veertig, waarin de belangrijkste eigenschappen van olieverf en aquarel zijn samengebracht. De verf kan worden gebruikt voor het creëren van diverse effecten, variërend van uiterst dunne verflaagjes tot dik opgelegd kwastwerk. Acrylverf wordt verdund met water. Het droogt snel en hecht op bijna elke ondergrond. Het snel drogen kan soms een nadeel zijn, de verf droogt watervast op waardoor er geen correcties meer aangebracht kunnen worden. Er bestaat echter een middel om acrylverf langzamer te laten drogen: retarder.
BISTER (BEITS)
Rode of bruine roetinkt, een mengsel van houten roet (open haardroet) of de gemalen bast van okkernoten en Arabische gom of schellak. Bister komt uit het Frans van het woord ¨bistre¨ voor bruin, hazelnootkleurig, donkerbruin of chocoladebruin.
CHROMOLITHOGRAFIE
Kleuren-steendrukprocédeé, soms zelfs uitgevoerd op schilderslinnen met de bedoeling een schilderij na te bootsen. Voor elke te gebruiken kleur werd een aparte steen geprepareerd, en deze werden in register over elkaar heen gedrukt (het kwam voor dat voor een enkele print dertig stenen nodig waren). De techniek ontstond rond 1830 en was tot het einde van de 19e eeuw de populairste methode om kleuren-reprodukties (die worden ook wel chromo’s genoemd) te maken, daarna namen andere technieken het over.
Rond 1890 zorgde Henri de Toulouse-Lautrec (en in zijn navolging onder andere Paul Gauguin) voor een artistieke opleving van de kleurenlithografie.
CRAYONMANIER
Dit is een etsprocédé waarvoor een met etsgrond bedekte gepolijste koperen plaat wordt gebruikt. De tekening hierop wordt overgebracht door te calqueren met punteerinstrumenten. Dat is gereedschap dat een ruwe, onderbroken lijn geeft. Meest gebruikt is de mattoir met zijn puntige, gekorrelde of knoestige onderzijde. Daarnaast werd ook een roulette (rolletje met uitstekende puntjes) gebruikt. Op de plaats waar op de plaat werd gedrukt kwamen vele kleine puntjes in het koper bloot te liggen. Deze werden nadien in zuur geëtst. De afdrukken lijken op een krijt- of pasteltekening. Om daar nog meer op te lijken wordt soms inkt gebruikt met de kleur van rood krijt. Het is een oude reproductietechniek (18de eeuw) die thans haar echte betekenis verloren heeft
DIEPDRUK
De diepdruk is naast de hoogdruk, vlakdruk en doordruk een van de vier hoofddruktechnieken. Het beeld van de drukvorm ligt in het vlak. Er wordt een afdruk gemaakt van het (verlaagd uitgespaarde) oppervlak van de drukplaat. De dunne inkt wordt over de drukplaat uitgesmeerd en het teveel wordt afgerakeld (dat is: met een verticaal over de drukplaat bewegende strook metaal of kunststof verwijderd). Voorbeelden van diepdruk zijn: burijngravure, drogenaald, ets, vernis-mou, mezzo-tint, kleurets, crayonmanier, aquatint, de ‘ponsmanier’, stippelgravure, helio.
DIORAMA
Een afbeelding geschilderd op doorzichtig materiaal, die van twee zijden kan worden bekeken, vaak in een halve cirkel opgesteld en plastisch werkend. Wisselende verlichting verandert het beeld, waarbij bijvoorbeeld een ochtendlandschap in een avondlandschap kan veranderen. Het diorama werd in 1822 door Daguerre ontwikkeld
DOORDRUK
De doordruk is naast de hoogdruk, diepdruk en vlakdruk een van de vier hoofddruktechnieken. Voorbeelden van doordruk zijn sjabloondruk en zeefdruk.
DROGENAALD
Hier wordt met een hardstalen of diamanten naald rechtstreeks in de plaat gekrast. De inkt wordt dan vastgehouden door de ontstane groefjes maar ook vooral door de ruwe opstaande randjes, ook braam genaamd. De inkt die in de braam wordt vastgehouden geeft de afdruk een warm tonaal en vertonen een fluweelachtig karakter. Deze braampjes slijten snel bij het afkuisen en daardoor is het maximaal aantal goede afdrukken erg beperkt (max. 15-30 voor koper). Deze techniek wordt droog genoemd omdat er geen zuur aan te pas komt. In feite is dit geen etstechniek maar een vorm van graveren. De drogenaald techniek wordt vaak in combinatie met het etsen gebruikt, o.a. om de ets tijdens het maken van proefdrukken bij te werken.
DRUKTECHNIEKEN
Er zijn een viertal druktechnieken te onderscheiden: de hoogdruk, de diepdruk, de vlakdruk en doordruk.
ETSTECHNIEK
Het woord “etsen” is afkomstig van het Duitse “ätzen” dat “doen eten” betekent. Het is een proces waarbij een tekening in metaal wordt uitgebeten door een zuur met het doel er een afdruk van te maken. De tekening wordt in spiegelbeeld in de etsgrond aangebracht met een etsnaald. De door deze etsnaald uitgekraste delen van de etsgrond worden dan blootgesteld aan een verdund zuur, dat op die plaats het metaal wegvreet. Vervolgens wordt de etsgrond verwijderd, inkt in de uitgebeten delen gewreven en een afdruk gemaakt door de plaat met een vel papier bedekt onder een diepdrukpers door te halen. De etstechniek is een diepdruktechniek.
FRESCO
Fresco is een aanduiding voor een muurschildering op natte kalk. Op een muur wordt over een houtskooltekening een laag verse kalk aangebracht. Terwijl deze laag droogt, wordt deze met in kalk en later in water opgeloste pigmenten beschilderd. Deze ‘verf’ gaat een chemische verbinding aan met de drogende kalklaag, waardoor een duurzame wandschildering ontstaat.
GEBRANDSCHILDERD GLAS
Glas dat is gekleurd door middel van een methode waarbij de kleuren door verhitting gefixeerd worden. Het glas wordt verhit van ca. 650 – 690 °C om de opgebrachte verf (met zware metaaloxyden) met het glas te verbinden.
GESCHEPT PAPIER
Papier met scheprand, vergure en watermerk, geïnspireerd op vroegere handgeschepte papieren.
GRAFIET
Grafiek is in plaatjes gekristalliseerde koolstof (carboon), o.a. gebruikt als tekenstift.Grafiet is een van oudsher bekende delfstof. Het is een zachte, vettig aanvoelende stof. Deze is opgebouwd uit plaatjes koolstof die gemakkelijk langs elkaar afschuiven. In geperste vorm is het geschikt om mee te tekenen. Grafiet is hittebestendig en werd vroeger gebruikt voor gietmallen van kanonskogels. Tegenwoordig wordt het veel gebruikt in kernreactoren.
GRAVURE
Bij een gravure tekent de graveur rechtstreeks op de metalen ondergrond. Hiervoor gebruikt hij een burijn, een driezijdig aan het einde afgeschuind instrument. Door de hardheid van het materiaal (koper of staal) kenmerkt de gravure zich door haar ietwat hoekig karakter. Net als de ets is de gravure een voorbeeld van diepdruk.
HOOGDRUK
De hoogdruk is naast de diepdruk, vlakdruk en doordruk een van de vier hoofddruktechnieken. De hoogdruk is een techniek waarbij de tekening in het inktdragende drukvlak verhoogd is; typografie, houtsnede, houtgravure, Japanse houtsnede.
HOUTGRAVURE
Hiervoor werk je met kopshout. De methode is zwaar, maar er kan een veel fijner lijnwerk op kopshout worden aangebracht. Er wordt namelijk gewerkt nu met graveerstiften en hele fijne gutsen.
HOUTSNEDE
De houtsnede is één van de oudste grafische technieken. Het is een hoogdruktechniek, d.w.z. alle niet weggesneden, hoogliggende delen worden ingeïnkt en drukken af. De tekening kun je rechtstreeks op de houten plaat tekenen met een zacht potlood. De afdruk zal het spiegelbeeld zijn van de oorspronkelijke tekening. Hout is stevig en taai en het snijden van de tekening is niet altijd even gemakkelijk, vooral wanneer je tegen de nerf in snijdt. Linoleum is wat dat betreft een gemakkelijker materiaal, maar hout heeft een eigen structuur die de houtsnede zijn specifiek karakter geeft. Diverse houtsoorten zijn geschikt. Er zijn speciale,vrij dure platen speciaal voor houtsnede, maar je kunt ook triplex, multiplex of het nieuwe M.D.F. gebruiken. Benodigde materialen: hout, gutsen (gebogen V-guts, U-guts en een rechte holguts), inkt op olie- of waterbasis, inktrol en papier.
IMPASTO
De term heeft twee betekenissen. Om te beginnen slaat zij op de in een dikke laag opgebrachte olie- of acrylverf waarin de streken van kwast of penseel zichtbaar zijn of de sporen van het paletmes. Voorts verwijst de term naar de wijze waarop de kunstenaar de verf heeft opgebracht, om door middel van de textuur emotie en drama op te roepen of zijn gevecht met de materie te onderstrepen.
INKT
Stof, bestaande uit kleurstoffen of roet (de pigmenten), verwreven met bindmiddelen, of opgelost in oplosmiddelen. Deze stof dient om een beeld van een vorm over te dragen op een beelddrager (papier, karton, folie, textiel) door middel van een van de druktechnieken (hoog-, diep-, vlak-, of door/zeefdruk).
INSTALLATIE
De term installatie, die oorspronkelijk alleen werd gebruikt voor het plaatsen van een kunstwerk in de galerie, is later ook een bepaalde manier van kunst maken gaan aangeven. Bij installatiekunst kunnen de afzonderlijke elementen die zijn samengebracht binnen een zekere ruimte als één enkel werk worden beschouwd; het werk wordt dikwijls ontworpen voor een bepaalde galerie. Dergelijke werken zijn dus voor die speciale locatie gemaakt en kunnen nergens anders opnieuw worden opgesteld: de omgeving is evenzeer deel van het kunstwerk als de onderdelen waaruit het is opgebouwd. De installatiekunst, die zijn intrede deed aan het eind van de jaren zestig toen popartkunstenaars als Andy Warhol ‘environments’ voor hun happenings gingen ontwerpen, is een typische vorm van theatrale dramatisering van de ruimte. Installaties zijn heel dikwijls tijdelijk van aard, terwijl de meeste permanente installaties, omdat ze vaak onverkoopbaar zijn, speciaal voor grote particuliere verzamelingen worden gemaakt.
IRISDRUK
Een manier van drukken, waarbij een drukvorm in meerdere kleuren of kleurtinten, in een drukgang, in elkaar vervloeiend, wordt gedrukt. Deze methode wordt bij alle vier de hoofdvormen van drukken gebruikt.
KERAMIEK
(of ceramiek) de techniek en de kunst van de vervaardiging van aardewerk, porselein, enz.
KLEURPOTLOOD
Het grootste voordeel van kleurpotlood is dat je zonder veel moeite fijne details kunt tekenen. Met een penseel is dat veel moeilijker. Een nadeel is dat grote kleurvlakken niet egaal meer streperig of korrelig worden. Kleurpotlood is ook goed te combineren met waterverf en pastel: daarmee kun je egale kleurvlakken maken, terwijl je de details met kleurpotlood tekent. Dat is misschien de beste manier om zeer realistische illustraties te maken, vooral op glad papier. Verder bestaan er aquarelpotloden, waarvan de kleurstof oplosbaar is in water, zodat je er een soort aquarel van kunt maken. Deze zijn het best te gebruiken op ruw papier; gewone kleurpotloden op glad papier
Lamineren/Cellofaneren/plastificeren (opzoeken)
LICHTDRUK
Procédé om tekeningen en beelden op lichtgevoelig papier over te brengen; fotografie, grafische fotografie, lichtafdrukken, contactdrukken, chemigrafie, edele procédés, luminografie
LINOSNEDE
De linosnede of linoleumdruk is evenals de houtdruk een vorm van hoogdruk.
De linosnede is een grafische techniek: met een guts wordt uit een plaatje linoleum een afbeelding gesneden. Het plaatje wordt ingerold met inkt. Daarna wordt een papier op het ingeïnkte plaatje gelegd en door wrijven met een bol voorwerp een afdruk gemaakt. Je kunt een hoogdruk herkennen aan de kraalrand: het randje inkt dat ontstaat wanneer de pers onder hoge druk de inkt onder de drukvorm uitperst. Aan de achterkant van het papier zie je vaak een doordruk van de drukvorm. Dit noemen we een ´moet´. Voor iedere kleur moet òf een apart stuk linoleum worden gesneden òf men werkt via een reductiemethode, waarbij hetzelfde stuk linoleum steeds opnieuw wordt gebruikt. Linoleum is samengesteld uit een mengsel van kurk, houtmeel en kleurpigment, gebonden door geöxideerde lijnolie. Het geheel wordt aangebracht op een laag van jute of voorbewerkt vilt.
LITHOGRAFIE
zie steendruk
MEZZOTINT
Mezzotint is een graveertechniek, dat wil zeggen dat de tekening rechtstreeks in de plaat wordt aangebracht. Dit is ook een “droge techniek” en dus geen ets-procédé. De plaat wordt met een wiegijzer (of een ronde vijl, alias rattenstaart) ruw gemaakt zodat de plaat een volledig zwart gekorrelde afdruk zou geven. Dan worden met schaafijzer en schrapers zones terug glad gemaakt. De zwarte partijen worden ook nog met drogenaald of burijn bijgewerkt. De ruwe delen van de plaat houden de inkt vast, de gepolijste delen niet. Men werkt van zwart naar wit en zo is een mezzotintprent dan ook meer donker dan licht, vanwaar de naam “zwarte kunst” komt. Het uitzicht is fluweelachtig zoals bij de drogenaald
Moet/drukmoet: opzoeken
OFFSET
Dit is de meest gebruikte rotatievorm van de steendruk of lithografie (plaatmateriaal niet alleen aluminium, maar ook elektrostatisch beschreven papier, en papier met een dun kunststoflaagje). Het grote verschil met lithografie zit niet in het gebruik van de diverse plaatmaterialen, maar in de directheid van de afdruk: lithografie drukt het spiegelbeeld van de steen af, offset drukt eerst af op een rubberdoek, in spiegelbeeld dus, en vervolgens drukt het rubberdoek af op het papier.
ONDERSCHILDERING
Het aanbrengen van de eerste kleurvlakken op de monochrome ondergrond van een schilderij.
OLIEVERF
Olieverf bestaat uit pigment (kleurstof) dat gebonden is met olie, meestal lijnzaadolie. Italiaanse geschriften duiden Giovanni de Bruggia (Jan van Brugge) aan als de uitvinder van de olieverf. Giorgio Vasari, Italiaans kunstbiograaf, bedoelde, in 1551, met ¨Giovanni de Brugia¨ Jan van Eyck. Dit is echter voorbarig. Van Eyck was niet de eerste die met olieverf in plaats van met ei en lijm (tempera) schilderde. Robert Campin (1375-1444), die ook bekend staat als de Meester van Flemalle, was een van de eersten die met olieverf werkte, maar Jan van Eyck heeft de techniek van olieverf en vernis wel gesublimeerd: diverse lagen sterk doorschijnende olieverf op elkaar. Olieverf heeft vele voordelen. Het droogt langzaam zodat er steeds veranderingen in de voorstelling kunnen worden aangebracht. Olieverf kan op het doek worden gebracht met penseel of met het paletmes. Vooral het zeer kleine verschil tussen natte en droge verf maakt olieverf heel geschikt. Je ziet immers dadelijk hoe je schilderij eruit gaat zien. Je kan steeds verbeteren in de natte verf. Mislukte delen kunnen altijd verbeterd worden.
PANEELSCHILDERKUNST
Oorspronkelijk noemde men paneelschilderkunst die schilderkunst waarvoor houten panelen als ondergrond werden gebruikt. De schildering die op een dergelijke beelddrager of ondergrond wordt geschilderd, is een paneelschilderij. In de plaats van de houten ondergrond kwamen er later bij kleine formaten ook koperen platen aan te pas en tenslotte doeken die werden gespannen in een houten kader en voorzien waren van een grondlaag. De paneelschilderkunst vindt haar oorsprong in de mummieschilderingen van de late Oudheid en in de Byzantijnse icoonschilderkunst, die op die manier religieuze beeltenissen voor iedereen toegankelijk maakte. De westerse kunst kent haar eerste paneelschilderijen in de zogenaamde antependien, dat wil zeggen in het beweeglijke voorzetstuk van het altaar. Voor de 14de eeuw is in de westerse kunst het paneelschilderij in feite het altaarbeeld. Het paneel werd pas echt belangrijk in de ontwikkeling van de schilderkunst vanaf de 14de eeuw, toen doek en houten paneel nog bijna evenwaardige beelddragers waren
PANEEL
Houten drager voor een schilderstuk, bestaande uit een of meer speciaal bewerkte planken.
PAPIER
Papier is te definiëren als: Een blad bestaande uit plantaardige, minerale of synthetische vezels, waaraan eventueel andere stoffen zijn toegevoegd. Het blad ontstaat door ontwatering op een zeef, waarna het wordt geperst en gedroogd
PAPIER-MACHE
De letterlijke betekenis: gekauwd papier. Het is een samenstelling van papierafval/snippers en lijm (gom en evt. gips) die gebruikt wordt voor het vervaardigen van een vorm of model. Duurzamer is het indien het in geoliede vorm wordt samengeperst en onder hoge temperatuur gedroogd.
PASTEL
Schildervorm met artificieel, meestal fel gekleurd krijt, gemaakt door de droge kleurstof te binden met hars of gom. Het is een techniek die tussen tekenen en schilderen in zit. Pastel wordt vooral uitgevoerd op halfzacht papier waarbij een breed scala van effecten, variërend van scherpe lijnen tot zachte arceringen, kan worden bereikt. De kleurlaag kan hierbij door het vallend krijtstof vermengd worden tot de fijnste overgangen en wordt vaak met een fixeermiddel houdbaar gemaakt. Wel is bij het schetsen enige omzichtigheid geboden: pastel is poederig van aard en maakt gemakkelijk vlekken. Met zijn subtiele kleuren en fluwelige textuur is dit materiaal bij uitstek geschikt voor het maken van portretten.
PASTEUS
Dik opgebrachte lagen verf, vooral bij de impressionisten en expressionisten.
PIGMENT
Verf bestaat uit pigmenten. Een pigment is een gekleurd poeder. Je kan het zo niet gebruiken. Het moet gebonden worden met een vloeistof. Zo blijft het poeder bijeen. Pigmenten kan je halen uit steen, aarde, planten en metalen. Die worden fijn gemalen of gewreven. Als bindmiddel wordt olie gebruikt voor olieverf. Voor ´tempera´ verf wordt ei gebruikt. Gom is het bindmiddel voor aquarel en gouache.
PLASTIEK
Plastiek is in het Grieks: plássein, d.w.z. vormen uit een zachte massa. Het begrip plastiek betekent in engere zin het vervaardigen van driedimensionale beelden met modelleerbare, tijdens de behandeling zacht materiaal.Voor het beitelen in harder materiaal is het begrip sculptuur gebruikelijk. De beeldhouwkunst past beide mogelijkheden toe.
PONSMANIER
De ponsmanier is een graveertechniek waarbij met pons en hamer kleine of grove punten in de gepolijste plaat worden geslagen. De tekening wordt opgebouwd uit punten van verschillende grootte en afstand tot elkaar.
POTLOOD
Het potlood zoals wij dat kennen is in 1790 uitgevonden door N.J. Conté.De stift bestaat uit mengsel van grafiet en klei.Dit mengsel wordt in een oven gebakken.Grafiet geeft het potlood zijn schrijvend vermogen.De stof is een vorm van zuivere koolstof, één van de zachtste mineralen. Tijdens het schrijven schilferen laagjes koolstof af, waardoor op het vel papier een zwart spoor wordt getrokken
PERKAMENT-PAPIER
Gesatineerd, houtvrij, zeer vetdicht, watervast en goed luchtdicht papier.
RASTER
Uiterst fijn netwerk van lijnen of stippen. Term afkomstig uit de reproductietechniek.
RELIËF
Reliëf is een tweedimensionale vorm van (beeldhouw)kunst. Er bestaan twee vormen: men kan de voorstelling in het oppervlak van het materiaal maken (Bas-reliëf) of men kan het materiaal dusdanig bewerken dat de voorstelling als het ware op het oppervlak komt te liggen (Haut-reliëf).
REPRODUCTIE
Reproductie of repro (in de vorm van een kaart, foto, affiche, beeldje, enz.) is geen origineel kunstwerk. Grafische reproducties worden meestal in offset en in een grote oplage gedrukt.
SFUMATO
Sfumato of wel ‘berookt’. Een door Leonardo da Vinci ontwikkelde wijze van schilderen: met vervagende omtrekken werken.
STEENDRUK (LITHOGRAFIE)
De oorspronkelijke vorm van vlakdruk. Een gepolijste poreuze kalksteen (tegenwoordig ook een metalen of zelfs papier-met-kunststof plaat met structuur, grein) wordt zodanig behandeld dat de te drukken delen water afstoten en inkt aannemen en de rest inkt afstoot en water aanneemt. Als metalen plaat wordt tegenwoordig bijna altijd aluminium gebruikt. Deze platen kunnen rond een cylinder worden gespannen, en daarmee is rotatiedruk mogelijk, en dan kunnen veel hogere snelheden bereikt worden.
STIPPELGRAVURE
SUIKERAQUATINT (SUIKERETS)
Hierbij schilderen we met een suiker-gouache-oplossing op een geprepareerde etsplaat. Daarna brengen we grond en afdekvernis aan. Door vervolgens de beschilderde plaat in water te leggen lost de suiker op, die neemt de vernis en de grond mee, en het zuur kan rechtstreeks op het positieve beeld invreten. Dit invreten verhinderen we dan weer voor een deel door de verpoederde harsmethode
TEMPERA
Schilderstechniek waarbij met eiwit of lijm gebonden kleuren op een gips- of krijtondergrond worden geschilderd. Deze techniek werd vooral voor de opkomst van de olieschilderkunst in de 15e eeuw gebruikt (bijv. bij de paneelschilderkunst in de Middeleeuwen). De zuivere, niet glanzende kleursubstantie bij de temperatechniek werd in de Middeleeuwen door een vernislaag tot glanzen gebracht, terwijl men tegenwoordig juist haar matte oppervlak waardeert, die door het ontbreken van olie wordt veroorzaakt.
TEXTUUR
Wijze waarop iets uit vezels e.d. is samengesteld hoe de oppervlakte van het materiaal aanvoelt en hoe die structuur er uitziet. Het is mede de textuur die het reflectievermogen, de manier waarop het licht weerkaatst, van het voorwerp bepaalt.
TYPOGRAFIE
Boekdrukkunst. Letterlijk: met stempels schrijven.
ULTRAMARIJN
Zeer kostbare helderblauwe verfstof, bereid uit de zeldzame fijngemalen half-edelsteen lapis lazuli.
VERGULDEN
Met bladgoud (of goudpoeder) bedekken; flinterdunne velletjes bladgoud worden met eiwit op de ondergrond geplakt.
VERNIS
Een sneldrogend soort lak (olievernis, lakvernis). Schilderijen worden bijv. tegen de inwerking van sterk licht of ter bescherming met vernis afgelakt
VERNIS-MOU
Dit is een ets-procédé, waarbij de metalen plaat met een zachte kleverige vernis (samengesmolten vet en kogelvernis) wordt bedekt. Daarop wordt een fijn- of grof gekorreld papier gelegd waarop men tekent met een hard potlood. Daardoor kleeft het papier aan de vernis vast. Verwijdert met het papier, dan trekt men die vernis er op die plaatsen af en komt het metaal op die plaatsen bloot te liggen. De etsplaat kan nu met zuren geëtst worden. De prent lijkt op een krijt- of potloodtekening. Dit komt door de struktuur van het papier die korrelige gebroken lijnen geeft.
VLAKDRUK
De vlakdruk is naast de diepdruk, hoogdruk en doordruk een van de vier hoofddruktechnieken. Bij vlakdruk liggen de drukkende en niet drukkende delen in eenzelfde plat vlak; steendruk, chromolithografie, combinatiedruk, monotype-technieken, offset, offset-kleurendruk, lithozeefdruk, stencilreproductie.
ZEEFDRUK
Een zeefdruk is een prent die met behulp van een op de zeef (van zijde, gaas, nylon, metaalglas e.d.) aangebrachte sjabloon is gedrukt. De sjabloon kan zowel met de hand, mechanisch of fotografisch zijn aangebracht. Uitgeknipte sjablonen worden vastgezet onder een stoffen gaas dat op een raamwerk gespannen is. Het papier wordt vlak onder de onderkant van de zeef en de sjablonen gelegd. Over de bovenkant van de zeef wordt inkt aangebracht en met een rubberen blad (de rakel) wordt deze inkt door de zeef heen gedrukt. De afbeelding op de zeefdruk bestaat uit alles dat niet door een sjabloon werd afgedekt. Elke nieuwe kleur van de zeefdruk betekent het opnieuw afdekken van de vormen die je niet gedrukt wilt hebben. Door de variatie van dikte van het gaas kan de dikte van de inktlaag beïnvloed worden. Hierdoor is het mogelijk b.v. dekkende kleuren te drukken (grof gaas) maar ook fijne rasters (met fijn gaas). Bij andere technieken als de ets, litho of houtsnede staat de voorstelling altijd in spiegelbeeld, bij de zeefdruk is dat niet zo. Bovendien kan ook op andere materialen dan papier worden gedrukt. Een zeefdruk is gemakkelijk herkenbaar aan het feit dat de inkt op het papier ligt. Verder kan er dekkend over andere kleuren worden gedrukt en is er geen ´moet´ (een afdruk van de drukvorm) te zien.
ZUURVRIJ
Papier of ander materiaal dat geen zure, verterende of bijtende stoffen bevat.
|